Met de zachte winters van nu (op het moment van het schrijven van de nieuwsbrief, 8 januari 2023 is het buiten 11 graden boven nul).
De redactie werd getipt over het programma Andere tijden, met daarin het verhaal: Het drama van Hellum. De hele tekst vind je hier terug
Het Drama van Hellum
Het ijs eist levens
Op 23 december 1962 schaatsen twee vriendjes ’s middags over het Hellumsterkanaaltje. Nauwelijks breder dan een sloot loopt deze vaart van het dorpje Hellum naar het Schildmeer. Het zijn de bijna 12-jarige Lammert Meijer en de iets oudere rossige Geert Kleefman. Er zijn veel mensen op het ijs. Om kwart voor vier worden ze gezien door Johannes Haan en zijn verloofde Tjaaktje Meijer, de oudere zus van Lammert. De jongens willen over het Schildmeer naar Steendam schaatsen. Johannes en Tjaaktje zeggen dat ze dat beter niet kunnen doen, omdat ze dan niet voor het donker terug zijn. En in het donker is het gevaarlijk schaatsen; het Schildmeer kent nog tal van zwakke plekken in het ijs. Volgens Harm van Delden, inwoner van Hellum, was het ijs niet te vertrouwen, omdat de bodem van het Schildmeer uit hoogveen bestaat. Door de gassen die steeds vrij komen, is het ijs bros. Bovendien is er nog regelmatig scheepvaart op het meer. Maar de jongens zijn eigenwijs en schaatsen verder het meer op.
Als rond een uur of zes de jongens nog niet terug zijn, worden de ouders van de jongens ongerust. Jan Meijer, de vader van Lammert en Johannes Haan, verloofde van Tjaaktje en aanstaande schoonzoon van Jan Meijer gaan op zoek naar de jongens. Op de fiets rijden mee Harm van Delden, een goede bekende van Johannes, en Eisso Kleefman, de oudere broer van Geert. Als Johannes en Jan bij het Schildmeer komen, bindt Jan zijn schaatsen onder en vraagt Harm op zijn fiets te letten. Dan schaatsen de twee het meer op met alleen het licht van een zaklantaarn. Al roepend houden ze contact met Harm en Eisso aan de kant. Na een paar minuten horen ze geschreeuw en blijft de lamp liggen. Omdat Harm niet bekend is op het Schildmeer besluit hij hulp te gaan halen bij Remminga, die bij het sluisje van het Hellumsterkanaaltje woont. Zelfs met een ladder komen van Delden en Remminga niet bij Jan en Johannes die door het ijs zijn gegaan. Het ijs is te dun en zij dreigen ook door het ijs te zakken. Eisso is ondertussen teruggefietst naar Hellum, waar zijn vader en moeder het plaatselijke café bestieren.
In het latere politierapport verklaart Eltje Remminga: “Van enig leven in het wak hebben wij niets bespeurd. Wij zijn toen teruggegaan en hebben tegen van Delden gezegd dat hij zo vlug mogelijk naar Hellum terug moest gaan om de politie te waarschuwen. Mijn zoon en ik hebben daarna nog een keer geprobeerd om bij het wak te komen, doch het was onbegonnen werk, want wij gingen steeds met de ladder door het ijs.” Harm fietst terug naar het dorp en slaat alarm. Samen met politie en leden van de vrijwillige brandweer gaat Harm ’s avonds tegen tien uur terug naar het Schildmeer. Na een zoektocht van vele uren vinden ze maandagmorgen vroeg Jan en Johannes. Ze bleken door het ijs gegaan te zijn waar de dag daarvoor nog twee schepen gevaren hadden. Het polshorloge dat Jan Meijer droeg was stil blijven staan op 6.50 uur.
Met de inzet van veel vrijwilligers wordt daarna de zoektocht ingezet naar de twee vermiste jongens. Systematisch worden alle sloten en kanalen afgezocht. De politie zoekt met een vliegtuig van de vliegbasis Leeuwarden het Schildmeer af naar wakken. Op aanwijzing uiteindelijk van twee jongens uit Hellum die zondagmiddag nog open water hadden gezien op het meer wordt er op de aangegeven plek in een nieuwe laag ijs de muts en een handschoen van Lammert Meijer gevonden. Rond zes uur in de avond van de maandag de 24e december wordt het lichaam van Geert Kleefman opgedregd op zo’n 60 meter vanaf de zuidkant van het meer. Ondanks verwoede pogingen lukt het die avond niet meer om het lichaam van Lammert Meijer te vinden. De volgende dag wordt om 9.30 uur de zoekactie hervat. Om kwart voor elf wordt met een dreg een jongenslichaam naar boven gehaald. De jongen wordt door meerderen herkend als Lammert Meijer.
In de dagen van rouw die volgen toont het dorp een grote saamhorigheid. De grootse viering van kerstmis en oud en nieuw blijft achterwege. Iedereen leeft mee en bereidt de begrafenis mee voor waar mogelijk. De kisten met de slachtoffers staan eerst bij de families thuis. Op zaterdag, de dag van de begrafenis, staan ze alle vier opgebaard in de lagere school van het dorp. De jongens liggen er heel vredig bij, alsof ze alleen maar slapen, herinnert mevrouw Kleefman zich. Via luidsprekers kan de dienst gevolgd worden in café Hansen, in de wachtkamer van tandarts Barels en in de leerkamer van de pastorie van de Hervormde kerk. Onder overweldigende belangstelling wordt de laatste eer aan de slachtoffers bewezen. Het Nieuwsblad van het Noorden schrijft op 31 december 1962: “Zwijgend nam men na de korte tocht plaats rond de graven. Indrukwekkend was de stilte, die nog werd vergroot, doordat de mist boven de witbesneeuwde velden alle geluiden temperde. Alleen het zwak gebrom van een hoog overvliegend vliegtuig en het scherpe gekras van een kraai in de bomen, mengde zich bij het stemgeluid van ds. Brinksma, toen deze de geloofsbelijdenis uitsprak en Openbaringen 21 en 22 voorlas. Van heel ver klonken stemmen van kinderen die zich vermaakten op het ijs.”
Hieronder vindt u de persoonlijke verhalen van enkele betrokkenen rond het drama van Hellum:
Tjaaktje Meijer
Tjaaktje is in december 1962 18 jaar oud en staat op het punt om te trouwen met Johannes Haan, die ook wel Joke Haan wordt genoemd. Ze hebben elkaar leren kennen toen zij op de meisjesvereniging zat en hij op de jongensvereniging. Johannes en Tjaaktjes vader konden fantastisch met elkaar overweg. Zij voetbalden allebei bij SGV (Schildwolder Gymnastiek Vereniging) en gingen naar alle wedstrijden van hun club. Het huisje dat Joke had gekocht in Schildwolde had hij samen met zijn schoonvader helemaal opgeknapt.
Op de bewuste dag dat de twee jongens verdwenen hadden Joke en Tjaaktje nog tegen hen gezegd die middag dat ze niet het meer op moesten gaan, omdat het al donker begon te worden en dat zou te gevaarlijk zijn. Later als de jongens niet terugkomen gaan Tjaaktje’s verloofde en vader op zoek naar haar broertje en zijn vriendje. Terwijl een zenuwslopende avond begint, blijft ze thuis bij haar moeder en haar grootouders. Omdat de twee mannen ook niet terugkeren wordt er een grootscheepse zoekactie op touw gezet. Later als ze die avond met haar opa naar de brug loopt in het dorp en over het Hellumsterkanaaltje kijkt in de richting van het Schildmeer, zegt ze: “Dit wordt een ramp, dit wordt een ramp”. In de verte ziet ze de lichten van de reddingsploegen die alles doen om de vier vermisten terug te vinden. Ze loopt met haar muts en haar kraag op om maar niet herkend te worden door dorpsgenoten en zo pijnlijke vragen van hen te vermijden. De volgende ochtend komt agent Seidel uit Steendam het trieste nieuws brengen.
Op de vraag hoe Tjaaktje reageerde op het ontijdige bericht over haar dierbaren zegt ze: “M’n moeder en ik werden helemaal hysterisch. In de vijf dagen tot aan de begrafenis kwam dagelijks de huisarts langs om ons injecties te geven om rustig te worden..”
Nu 40 jaar na dato leeft ze nog steeds gebukt onder de gebeurtenissen van toen. Vooral de december weken zijn zwaar. Twee jaar na het gebeurde trouwde Tjaaktje wel. Bij haar nieuwe man heeft ze geleerd het van zich af te praten. Maar op zijn vijftigste iemand is hij haar ook ontvallen. Nu leeft ze samen met Arend Pot die uit het buurdorpje Siddeburen komt.
Eisso Kleefman en moeder Harmke Kleefman – van der Schuur
Eisso Kleefman weet nog dat ze aan het begin van de zoektocht langs de boerderijen gingen om te vragen of de jongens daar misschien waren. Ook alle zijslootjes van het Hellumsterkanaal werden doorzocht. Daarna begon eigenlijk pas de echte zoektocht waarbij Eisso samen met Harm van Delden, Jan Meijer en Joke Haan meefietste.
Geert, een rossig jongetje, was de oogappel van zijn opa. Hij leek in veel opzichten op hem en was ook naar hem vernoemd. Na het drama had de moeder van Geert geen aardigheid meer in het café dat ze runde en daarom werd er besloten om het te verkopen. Ze zijn toen verderop in het dorp in een oude molen gaan wonen. Vandaar uit hadden ze ook geen uitzicht meer op de begraafplaats.
Eisso en z’n moeder spreken nog regelmatig over de gebeurtenissen van toen; hoe anders zou hun leven verlopen zijn als ze allemaal nog geleefd hadden. Eisso kan er nog boos om worden dat hij het nooit zal weten. In een vlaag van woede heeft hij daarom een paar jaar terug de geluidsopnamen die hij nog had van z’n broertje weggegooid. Nu heeft hij niets meer dat nog aan z’n broertje herinnert. Behalve nog een paar foto’s bij zijn moeder op de kast.
Moeder Kleefman heeft een aantal jaren na het verlies van Geert opnieuw het leven geschonken aan een zoon. Deze is wederom naar zijn opa vernoemd en heet dus ook weer Geert.
Nadat het café verkocht is, heeft er een disco in het pand gezeten, maar die is een aantal jaar geleden afgebrand. De oude lagere school van de kinderen is er nog wel. Vanuit hier zijn toen de vier slachtoffers begraven.
Harm van Delde
Harm van Delden zat al sinds z’n veertiende op de grote en kleine scheepvaart. Vanwege de vorst had hij in de winter van 1963 een paar weken vrij en logeerde bij zijn ouders. In het dorp kende hij iedereen.
Hij herinnert zich leeftijdsgenoot Johannes Haan als een lange slungelige jongen. “Zwaaiend met zijn armen en benen bewoog hij zich merkwaardig voort. Behalve als hij hard ging lopen of schaatsen dan veranderde zijn lijf in een strakke organisatie.” Dat Eisso Kleefman, het oudere broertje van Geert Kleefman, meeging met de zoektocht kan hij zich niet herinneren. Harm vertelt dat toen duidelijk werd dat de jongens Geert en Lammert waren omgekomen, Geerts grootvader vertwijfeld reageerde en met zijn hoofd tegen de muur bonkte.
Harm van Delden woont al een kleine 23 jaar in Amsterdam. Sinds het overlijden van zijn vader heeft hij een hele tijd in onmin geleefd met zijn familie en was niet meer teruggeweest naar Hellum. Twee jaar geleden stonden plotseling op een zondagochtend zijn moeder en zijn zuster bij hem voor de deur. Vanaf die tijd spreken Van Delden en zijn moeder elkaar weer geregeld.
Tekst en research: Hans van Dijk
Regie: Godfried van Run